Wanneer een
gevel
achteroverleunt, dan is er iets mis; dat heet een
'
slepende gevel'.
Het pand is
verzakt
of de
kapconstructie
half verrot. 'Vliegt' de gevel,
dus hangt hij voorover, dan kàn dat eenzelfde oorzaak hebben, maar dat
hoeft niet. Tot de 18e eeuw werden gevels vaak expres zo gebouwd.
Met de overkragende
houten gevels
van de
vakwerkbouw
heeft deze bouwwijze
gemeen dat zo voorkomen
kan worden dat het regenwater langs de gevel omlaag loopt. Bij ieder (houten)
overstek
valt het 'ver' van de gevel
omlaag en ook bij iedere (stenen)
waterlijst
gebeurt dat.
Het idee van ruimtewinst van de
soms forse middeleeuwse overstekken is hier niet van toepassing. Helt de gevel
te ver voorover, dan valt hij om.
De
voorgevel,
want daarover hebben we het hierbij meestal, hangt aan de
balklagen
en die worden weer door hun verankering in de
zijmuren op hun plaats gehouden.
Het belangrijkste voordeel van de vliegende gevel wordt zelden onderkend: de
voegen wateren uit.
Het vocht dat in de gevel
trekt wordt door de ietsje schuin liggende voegen naar buiten afgevoerd en kan daar verdampen.
Dus heeft deze gevel ook zonder waterlijsten minder last van vocht.
Interessant zijn de theorieën
over stedebouwkundige achtergronden: de vliegende gevel zou bedoeld zijn om de beleving van
het perspectief te beïnvloeden.
Tekst: Jean Penders (11-2006). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders